6.1 Een historische schets
De humanistisch psychologische theorieën ontstonden in de tweede helft van de twintigste eeuw. Zij vormden een reactie op twee grote stromingen die daaraan voorafgingen: de psychoanalytische theorieën en de behavioristische theorieēn. In tegenstelling tot de psychoanalytische theorie over het onbewuste, stellen de humanisten de persoonlijke bewuste beleving van het individu voorop. Het gaat om het gedrag in het hier-en-nu te begrijpen tegen de achtergrond van de subjectieve beleving van de realiteit. Deze fenomenologische benadering verschilt ook sterk van natuurwetenschappelijke opvattingen die aan het behaviorisme ten grondslag liggen. Anders gezegd, men zoekt niet naar een oorzaak-gevolg- verklaring voor het menselijk gedrag, maar men richt zich vooral op het begrijpen (Verstehen) van het gedrag van mensen.
6.2 De humanistische benadering nader beschouwd
1. Humanistische theorieën veronderstellen dat de mens van nature goed is.
2. In de humanistische theorieën is veel aandacht voor het individuele en unieke van de persoon en voor wat er in die persoon omgaat aan gevoelens en gedachten. De persoon wordt zo niet zozeer ‘object’ maar veel meer ‘subject’ van onderzoek. In het contact met de hulpverlener wordt deze behandeld als een medemens, die zelf verantwoordelijk is voor het eigen leven.
3. Humanistische theorieën zijn erop gericht de mens als geheel te besturen en niet in apart te onderscheiden aspecten, zoals het leren of het waarnemen.
4. In humanistische theorieën wordt de mens opgevat als een zich ontwikkelend wezen. Zij maken daarbij onderscheid tussen de essentie en de existentie, waarbij het eerste begrip betrekking heeft op het stabiele (de vaste eigenschappen en gewoonten van een mens) en het tweede begrip slaat op het bestaan als een continu proces van ontwikkeling en verandering (de mens als groeiend wezen). Dit onderscheid wordt ook uitgedrukt in de termen zijn (being) en worden (becoming).
5. De humanistische benadering legt sterk de nadruk op bewuste beleving. Humanistisch psychologen veronderstellen dat mensen in staat zijn over hun eigen functioneren na te denken en er zich een oordeel over te vormen. Deze zelfreflectie is voor humanistische psychologen een belangrijke informatiebron.
6. Humanistische theorieën beschouwen het individu als een zichzelf regulerend organisme. Daarmee wordt bedoeld dat de mens zelf in belangrijke mate kiest en beslist welke activiteiten deze onderneemt. In dit aspect van de humanistische benadering zijn sterke existentialistische invloeden te herkennen. Volgens het existentialisme, een filosofische stroming, is het leven op zich niet zinvol en heeft het geen algemeen doel. Dat leven krijgt pas zin als de persoon zelf iets kiest, iets wil bereiken. Het humanisme accentueert de menselijke onafhankelijkheid en de mogelijkheid om zelf inhoud te geven aan het leven. Daarbij past een mensbeeld waarin zelfregulering en het kiezen van een eigen weg vooropstaan en niet het gehoorzaam reageren op de buitenwereld of de onbeheersbare binnenwereld.
6.2.1 Carl Rogers en de cliëntgerichte benadering
In de eerste plaats ontwikkelde Carl Rogers niet alleen een theorie, maar vooral ook een therapeutische methode. Rogers werkte deze methode concreet uit en noemde haar cliëntgerichte therapie (client-centered therapy). De cliënt, als uniek individu, het eigen denken en voelen centraal dient te staan. Verder duidde hij ermee aan dat het niet de taak van de therapeut is om vast te stellen wat de cliënt mankeert en wat daaraan gedaan moet worden, maar dat de cliënt zelf, vanuit het eigen vermogen tot een positieve ontwikkeling en ontplooiing, moet aangeven hoe en waar verbeteringen kunnen plaatsvinden. Rogers sprak bewust ook niet van ‘patiënten’ maar van ‘cliënten’, om het volwaardige en niet-zieke van mensen die met een psychisch probleem worstelen. Een tweede reden om Rogers te kiezen als representant van de humanistische benadering is dat hij zich veel moeite heeft getroost om de hoofdpunten uit zijn theorie en therapie praktisch uit te werken, te beschrijven en toepasbaar te maken op allerlei menselijke relaties.
De theorie van Rogers over de ontwikkeling van de individuele persoon
In de theorie van Rogers over de ontwikkeling van een individu staan vier uitgangspunten centraal.
I. Het eerste is dat de mens van nature de neiging heeft zijn in aanleg aanwezige individuele mogelijkheden te verwezenlijken. Deze neiging tot zelfverwezenlijking (self-actualizing tendency), ook wel tendens tot zelfverwerkelijking of zelfactualisatie genoemd, is de drijvende kracht achter de ontwikkeling en ontplooiing van de mens.
II. Het tweede uitgangspunt in de theorie van Rogers is dat het bij het begrijpen van een persoon gaat om de werkelijkheid zoals de persoon deze subjectief beleeft. De realiteit van een persoon is de subjectieve realiteit, de persoonlijke waarneming van de anderen en de wereld, inclusief zichzelf. Dit subjectief waarnemen wordt wel percipiëren genoemd. Het centraal stellen van de subjectieve ervaring impliceert dat de persoon alleen zelf kan vertellen hoe diens werkelijkheid en persoonlijke referentiekader eruitzien.
III. Het derde uitgangspunt van Rogers is een combinatie van de eerste twee: het gedrag van een individu is de doelgerichte poging van dat individu om de behoefte aan zelfverwezenlijking te realiseren in een werkelijkheid zoals het die zelf percipieert. Het individu ontwikkelt zich zo dus in een wisselwerking met deze werkelijkheid. In deze ontwikkeling laat het individu zich leiden door een persoonlijk waarderingsproces waarmee het eigen ervaringen toetst aan de eigen, unieke behoeften aan zelfverwezenlijking. Daarbij worden de ervaringen die volgens de eigen perceptie helpen bij de verwezenlijking van de mogelijkheden die in aanleg aanwezig zijn positief gewaardeerd. Ervaringen die niet behulpzaam zijn, krijgen een negatieve waardering.
IV. Het vierde uitgangspunt van Rogers luidt dat het individu als gevolg van zelfverwezenlijking een samenhangend zelfbeeld ontwikkelt, dat in de eigen beleving op zichzelf staat in de omringende wereld: ‘Ik ben me ervan bewust dat ik ik ben.’
De behoefte aan positieve waardering
De humanistische benadering gaat ervan uit dat als een persoon zich naar eigen aard en aanleg wil kunnen ontplooien, de waardering van belangrijke anderen voor diens ontplooiing activiteiten positief en zonder voorwaarden moet zijn. Alleen als deze belangrijke anderen veel onvoorwaardelijke positieve waardering tonen, kan het individu tot zelfverwezenlijking komen. In het leven van alledag is er echter lang niet altijd sprake van onvoorwaardelijke waardering door anderen. Hier begint volgens Rogers dikwijls de verstoring van een harmonische persoonlijke ontwikkeling. Het gedrag dat hoort bij die ervaringen is voor anderen echter soms geen aanleiding er onvoorwaardelijk positief op te reageren. Zij stellen voorwaarden en beperkingen aan het gedrag van de persoon voordat zij deze zullen prijzen. Er is dan sprake van voorwaardelijke positieve waardering. Nu komt de persoon voor een dilemma te staan. Op de vraag hoe dit dilemma moet worden opgelost, is geen algemeen antwoord te geven. Belangrijke factoren die hierbij een rol spelen zijn de innerlijke kracht van de persoon om met verlies van waardering om te gaan en de hevigheid van de reacties die dat verlies oplevert.
Hoewel het overnemen van regels, normen en waarden van de ouders en van andere mensen een normaal onderdeel van de ontwikkeling is, kan dit proces te ver worden doorgevoerd. De vraag is of het hier een onoplosbaar probleem betreft. Worden kinderen en volwassenen niet altijd enig geweld aangedaan in hun ontplooiing? Volgens Rogers hoeft dat niet het geval te zijn. De in aanleg aanwezige ontwikkeling hoeft niet te botsen met de eisen van de omgeving. Die omgeving moet dan wel bepaalde, algemeen menselijke gevoelens en uitingen respecteren en niet al te drastisch inperken.
Om als zelfstandig en zichzelf regulerend individu te kunnen functioneren heeft de persoon echter ook behoefte aan positieve zelfwaardering. Volgens Rogers ontwikkelt deze zich onder invloed van de positieve waardering van anderen.
Incongruentie
De diepste gevoelens die iemand heeft, worden door Rogers aangeduid als innerlijke ervaringen of kortweg de ervaring. Sommige wezenlijke ervaringen kunnen de afkeuring van anderen oproepen of omdat ze in strijd zijn met het beeld dat de persoon van zichzelf of van diens relatie met de buitenwereld heeft. Het effect is dat de persoon dergelijke ervaringen verdraait of ontkent en niet meer bewust beleeft. Onder de oppervlakte, echter – buiten het bewustzijn – blijven deze ervaringen aanwezig. Rogers spreekt hierbij over de incongruentie tussen de bewuste beleving van de persoon (diens ‘ik’ of zelfbeeld) en datgene wat zich aan wezenlijke ervaringen buiten het bewustzijn afspeelt (de ‘ervaring’).
Als iemand zich niet bewust is van de incongruentie, zal die zichzelf als een aangepast individu beschouwen. De persoon laat het eigen leven bepalen door wat deze denkt moeten zijn en niet door wat deze is: de persoon probeert alleen te denken, te voelen en zich te gedragen zoals anderen menen dat deze behoort te denken, zich te voelen en zich te gedragen.
Congruentie tussen zelfbeeld en ervaringen is een voorwaarde voor psychische gezondheid, en voor een ontwikkeling tot zelfverwezenlijking. Een bepaalde mate van verschil tussen zelfbeeld en ervaringen is echter moeilijk te voorkomen. Als het verschil niet te groot is, hoeven dergelijke ervaringen geen bedreiging voor het bestaande zelfbeeld in te houden; zij kunnen bewust worden beleefd en deel gaan uitmaken van het (nieuwe) zelfbeeld.
Rogers heeft het begrip ‘incongruentie’ ook nog op een andere wijze in zijn theorie uitgewerkt en wel in het onderscheid tussen het zelfbeeld en het ideaalbeeld van zichzelf. Het zelfbeeld is de wijze waarop iemand zichzelf beleeft. Het ideaalbeeld is het beeld waaraan de persoon graag zou willen voldoen. Dit wordt in sterke mate bepaald door de normen en waarden van de buitenwereld die de persoon zich eigen heeft gemaakt. Wanneer zelfbeeld en ideaalbeeld samenvallen spreekt Rogers van de fully-functioning person (volledig functionerende persoon). Doordat deze is opgegroeid met onvoorwaardelijke positieve waardering, voelt de persoon zich geheel geaccepteerd. Er is dan ook sprake van zelfaanvaarding. Als mensen veel voorwaardelijke waardering ervaren, voelen ze dat ze niet deugen zoals ze zijn (zelfbeeld) en dat ze anders, beter, zouden moeten zijn (ideaalbeeld).
6.2.2 De behoeftepiramide van Abraham Maslow
In 1970 ontwikkelde Maslow de positieve motivatietheorie. Uitgangspunt van zijn theorie is dat de menselijke behoeften hiërarchisch geordend zijn, dat wil zeggen dat mensen pas streven naar de bevrediging van hogere behoeften als de lagere goeddeels zijn vervuld.
Aan de basis staan de motieven die voortkomen uit primaire levensbehoeften, zoals voedsel, water en lucht.
Vervolgens is de behoefte aan veiligheid aan de orde. Als deze behoefte in het leven echter blijft domineren, is er sprake van neurotisch gedrag. Men vermijdt, al dan niet op een dwangmatige manier, nieuwe en onverwachte ervaringen en richt het leven zo voorspelbaar mogelijk in.
Een trede hoger in de hiërarchie staat de behoefte aan liefde en saamhorigheid. Niet te kunnen realiseren van deze behoefte vormt volgens Maslow een belangrijke oorzaak van emotionele problemen.
Nog een trede hoger in de hiërarchie staat de behoefte aan een gevoel van competentie en aan de erkenning van die competentie door anderen. Als deze behoefte aan achting wordt vervuld, ontwikkelt het individu zelfvertrouwen, maar als vervulling achterwege blijft, ontstaan gevoelens van minderwaardigheid en hulpeloosheid.
Aan de top van de hiërarchie staat de behoefte aan zelfverwezenlijking, die leidt tot het volledige gebruik van talenten en capaciteiten.
Kritiek gegeven op motivatie theorie: zo stellen critici dat hij wel heel sterk de waarden en prestaties van door hem bewonderde personen als maatstaf heeft genomen voor de beoordeling van mensen in het algemeen. De theorie heeft daardoor iets elitairs.
6.3 De humanistische benadering in relatie tot psychopathologie
Rogeriaans georiënteerde hulpverlener neemt niet de rol van expert-therapeut die een diagnose stelt. Het uitgangspunt is dat de cliënt zelf het best de eigen belevingswereld kent. Rogers spreekt dan ook niet in termen van ziekte of psychische stoornissen. Volgens hem vinden allerlei verschillende gedragingen die doorgaans als gestoord of onaangepast worden aangeduid, hun oorzaak in een verstoorde of geblokkeerde zelfverwezenlijking.
Ontwikkelingen na Rogers
Wexler (1974) vatte de therapeut op als een soort ‘plaatsvervangende informatieverwerker’. Rice (1974) zag daarbij voor de therapeut vooral een ‘evocerende’ taak weggelegd. Dat wil zeggen dat de therapeut bij de cliënt bepaalde belevingsinhouden oproept, die vervolgens bewerkt worden.
Eugene Gendlin ontwikkelde de experiëntiële therapie, waarbij op innerlijke belevingen gefocust wordt. Het therapeutische proces is allereerst gericht op het bewust maken van preconceptuele, lichamelijk ervaren ‘wijsheden’. Vervolgens worden deze lichamelijk ervaren gevoelens in taal vervat of anderszins gesymboliseerd.
In Nederland evolueerde de cliëntgerichte psychotherapie vooral tot een procesgerichte benadering, waarvan procesgerichte gesprekstherapeut spitst zich in de werkwijze toe op dát aspect van het functioneren van de cliënt dat rigide geworden is, gestagneerd of geblokkeerd is geraakt, teneinde het procesmatig functioneren van de cliënt, als geïntegreerd geheel, op een hoger plan te brengen.
Swildens (1988) benaderde de procesgerichte gesprekstherapie vanuit een existentieel-fenomenologisch perspectief. De procesgerichte gesprekstheraput gaat achtereenvolgens in op de symptomatologie waarmee de cliënt zich aanmeldt, datgene wat de cliënt als verklaring voor het eigen gedrag en vooral voor een gestagneerd leven aanvoert (=de persoonlijke mythe van de cliënt), en wat de cliënt op dat moment tegenhoudt om ‘volop’ te leven (‘diens alibi tot existeren‘) en/of tot oplossingen te komen (diens keuzeverhinderingsmechanismen). Uiteindelijk wordt dit geïntegreerd met het eigen zelfbeeld en de eigen existentiële situatie.
6.4 Implicaties voor behandeling
6.4.1 De cliëntgerichte therapie
Volgens Rogers moet therapie aan drie voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn nodig en tegelijkertijd voldoende om veranderingen in de persoon tot stand te laten komen; het zijn de necessary and sufficient conditions of therapeutic personality change.
De therapeut in de relatie met de cliënt moet congruent kunnen functioneren.
De therapeut treedt de cliënt met een maximum aan onvoorwaardelijke positieve waardering tegemoet.
De therapeut leeft zich maximaal in de denk- en gevoelswereld van de cliënt, met andere woorden: empathie toont.
Volgens Rogers kan de therapie worden afgerond als de cliënt door toegenomen zelfacceptatie weer voldoende vrij en congruent met de eigen wezenlijke ervaringen kan omgaan.
Rogers pleitte uitdrukkelijk voor een meer gelijkwaardige opstelling tussen therapeut en cliënt. Veeleer is de therapeut een tijdelijke metgezel op het levenspad van de cliënt, die samen met de cliënt zoekt naar nieuwe wegen die mogelijk ingeslagen kunnen worden. Deze opstelling impliceert een aantal zaken die de therapeut vooral niet (meer) zou moeten doen, zoals het geven van adviezen en het beoordelen of interpreteren van het gedrag van de cliënt. Kortom, de therapeut diende ‘niet-directief’ te zijn. Aan deze opstelling ontleende deze therapeutische richting dan ook haar eerste naam: de non-directieve therapie.
6.4.2 De emotiegerichte therapie
Tegenwoordig manifesteert de cliënt-of persoonsgerichte psychotherapie zich vooral als een proces-experiëntiële psychotherapie, die meestal aangeduid wordt als emotiegerichte therapie (Emotion Focused Therapy/ EFT). Een belangrijke vooronderstelling in EFT is dat emoties bepalend zijn voor de constructie van het zelf en de wijze waarop dit georganiseerd is. Emoties kunnen beschouwd worden als al dan niet adequate vormen van informatieverwerking en actietendensen die mensen op hun omgeving gericht houden en bepalend zijn voor hun welbevinden. Daarom zijn emoties belangrijk: zij verschaffen de mens informatie over de vraag of een bepaalde situatie gunstig of juist nadelig is voor het vervullen van een belangrijk(e) behoefte, waarde of doel.
Inadequate emoties ontstaan vanuit het oogpunt van de emotiegerichte therapie door negatieve ervaringen en ‘socialisatie’ en vooral door mislukkingen in de vroege ontwikkeling van gevoelens. Zo kan een kind in reactie op eigen initiatieven tot intimiteit of autonomie door de ouders kritisch en afwijzend worden bejegend. Als gevolg daarvan zal het kind waarschijnlijk emotieschema’s ontwikkelen waarin intimiteit en autonomie verbonden zijn met angst en schaamte of met verdriet. De emotiegerichte therapie is er dus allereerst op gericht om de cliënt zich bewust te laten worden van eigen emotionele belevingen. De opgave voor de therapeut is de cliënt bij dit toenaderingsproces te helpen. Dat kan onder andere door de cliënt uit te nodigen om op een recente belangrijke gebeurtenis in zijn leven in te gaan. Vervolgens staat de cliënt bij de meest saillante momenten daarvan stil en laat de daarbij opkomende belevingen op zich inwerken (evocatieve ontvouwing). Een andere manier om dat te bereiken is focusing, de door Gendlin geïntroduceerde methode om vage gevoelens via lichamelijk gevoelde beleving (de felt sense) nader te exploreren en van betekenis te voorzien.
Later introduceerde Greenberg in de cliëntgerichte methoden enkele ‘technieken’ uit de Gestalttherapie, zoals het voeren van zogenoemde tweestoelendialogen. In de ene stoel stelt de cliënt zich voor hoe het is om uitdrukking aan bepaalde gevoelens te geven, in de andere stoel kan de cliënt dan nagaan hoe dat mogelijk bij anderen overkomt en vanuit die positie reageren.Na de arousal van de emotie(s) een nieuwe betekenis aan te geven of het gevoel in te ruilen voor een ander, beter bij de situatie passend gevoel. Daarbij is het adagium: ‘veranderen van emoties door emoties’.
Hoewel EFT in eerste instantie gericht is op verandering van emoties, kan het in de therapie ook uitsluitend gaan om het beter reguleren van emoties. In algemene zin staat emotieregulatie voor het vermogen om emoties te verdragen, zich ervan bewust te zijn, ze onder woorden te brengen en ze adequaat te gebruiken om het lijden te reguleren en persoonlijke behoeften en doelen te bevorderen.
Bron: Van der Molen, H. T. (Red.). Klinische psychologie: Theorieën en psychopathologie (4th edition) (hoofdstuk 6) Noordhoff.