4.1 Een historische schets
De cognitieve psychologie is gedeeltelijk ontstaan als reactie op het behaviorisme. Zij meenden dat mentale processen niet toegankelijk waren voor empirische toetsing en daarom buiten empirische wetenschappen. De cognitieve psychologie probeert psychische verschijnselen te bestuderen met modellen waarin de informatieverwerking een centrale rol speelt. Aaron Beck en Albert Ellis: neurotische problemen zoals depressie of angststoornissen worden veroorzaakt door onlogische, irrationele ideeën die mensen aanhangen.
4.2. De cognitieve benadering nader beschouwd
De cognitieve psychologie houdt zich bezig met de kennis die mensen hebben verworven door zintuiglijke ervaring en denken, met de manier waarop mensen kennis verwerven en de wijze waarop kennis in het geheugen gepresenteerd is. Informatieverwerking: de processen die een rol spelen bij de verwerking, de opslag en de reproductie van kennis. In de informatieverwerking zijn globaal drie aspecten te onderscheiden:
Waarneming
Verwerking
Geheugen
4.2.1 Schema’s
De kennis waarover een persoon beschikt, is volgens de cognitieve psychologie georganiseerd in schema’s. Als door bepaalde gedachten, gevoelens of percepties een schema wordt geactiveerd, komt aanvullende informatie ter beschikking die in dit schema is vertegenwoordigd. Schema’s zijn een middel om informatie te selecteren, te interpreteren, te transformeren en op te slaan. Ze sturen de waarneming. Tenslotte beïnvloeden schema’s onze herinneringen. Een schema dat is geactiveerd beïnvloedt wat we ons op dat moment kunnen herinneren en welke betekenis we eraan geven. Uiteraard treden daardoor vertekeningen (bias) op.
4.2.2 Impliciete en expliciete kennis
Veel van wat mensen weten, kunnen zij niet omschrijven en wordt impliciete kennis genoemd. Het gaat om kennis die is opgedaan door ervaringen en vaardigheden die worden toegepast in het dagelijks leven. Pas in onverwachte of nieuwe situaties schakelen we over naar bewust,
actief denken. Dan maken we gebruik van expliciete schema‘s die we onder woorden kunnen
brengen.
4.2.3 Automatische en gecontroleerde informatieverwerking
Slechts van een deel van de informatieverwerking zijn wij ons bewust. Een geroutineerd automobilist bijvoorbeeld ontvangt veel informatie over complexe situaties, selecteert en transformeert de belangrijke aspecten terwijl zij met haar aandacht gelijktijdig bij een gesprek kan zijn. Allerlei cognitieve processen treden dan ook parallel (naast elkaar) op.
Automatische verwerking is echter alleen mogelijk bij een voorspelbare input. Onverwachte, onbekende input vraagt om gecontroleerde informatieverwerking. Daarbij moet de persoon bewust diens aandacht richten op wat zich voordoet en zich actief bezighouden met de betekenis ervan. De inhoud van het werkgeheugen is beperkt tot 5-7 kenniselementen tegelijkertijd (chunks: eenheden van informatie die we in 1x kunnen verwerken).
4.2.4 Schema activering
Een schema moet eerst worden geactiveerd, wil het de informatieverwerking beïnvloeden. Dit gebeurt door binnenkomende informatie waarop het schema betrekking heeft. Actuele omstandigheden kunnen beïnvloeden welk schema wordt geactiveerd. De stemming van een persoon kan eveneens van invloed zijn.
4.2.5 Het ontstaan van schema’s
In de loop van de ontwikkeling bouwt een kind schema’s op zichzelf en de buitenwereld. De aard van de schema’s is niet alleen afhankelijk van de opgedane ervaring , maar ook van de cognitieve vermogens van het kind.
4.2.6 De instandhouding van schema’s
Eenmaal gevormd, vertonen schema’s een zeker weerstand tegen verandering. Mogelijk omdat loslaten van een schema angst en onzekerheid zou veroorzaken als gevolg van onvoldoende mogelijkheden om binnenkomende informatie te verwerken. Het lijkt op een vooroordeel wat ook gebaseerd is op de neiging om te categoriseren en verbanden te leggen.
Cognitieve mechanismen als informatie het vooroordeel tegenspreekt:
Selectiebias: informatie die niet klopt met het vooroordeel niet waarnemen, informatie die ermee overeenstemt juist wel.
Interpretatiebias: de interpretatie van de informatie veranderen als deze het vooroordeel tegenspreekt.
Vooroordelen roepen verwachtingen op waarnaar de persoon zich gaat gedragen zodat er geen ervaringen ontstaan die het vooroordeel tegenspreken.
Het vooroordeel lijkt de herinnering te vertekenen. Men herinnert zich makkelijker informatie die strookt met het vooroordeel dan informatie die het tegenspreekt.
4.2.7 Verandering van schema’s
Hoewel eenmaal gevormde schema’s een weerstand tegen verandering vertonen, zijn ze niet onveranderbaar. Disconfirmerende ervaringen die niet stroken met de kennis zoals die in het schema is gepresenteerd en inzicht in inconsequenties in de kennis van het schema kunnen de aanzet geven om het oude schema te verlaten.
Factor I: beschikbaarheid van alternatief schema
Factor II: kenmerken van disconfirmerende ervaringen (persoonlijke en emotionele ervaringen hebben in vergelijking met onpersoonlijke ervaringen een grote invloed)
Als een bestaande schema wordt geconfronteerd met informatie die niet overeenstemt met de reeds aanwezige kennis in het schema, kan dat schema worden gehandhaafd of bijgesteld. Piaget:
Assimilatie: de nieuwe informatie wordt vervormd, zodat ze alsnog in het bestaande schema past.
Accommodatie: aanpassing van het schema zodat het strookt met de nieuwe informatie.
4.3 De cognitieve benadering in relatie tot psychopathologie
Bij depressieve stoornissen zou de patiënt gepreoccupeerd zijn met verlies-en hopeloosheid gedachten. De schema’s die aan depressie ten grondslag liggen-de depressogene schema’s-kenmerken zich volgens Beck Door ideeën over eigen waardeloosheid en schuld, over de onrechtvaardigheid en liefdeloosheid van de wereld en andere mensen, en over de hopeloosheid van de toekomst. De gedachten over zichzelf, anderen en đe toekomst worden ook wel de cognitieve triade genoemd.
Bij manische stoornissen staan juist optimistische ideeën over de eigenwaarde en voortdurende winstmogelijkheden op de voorgrond. Ideeën over de schending van regels zouden centraal staan bij agressieproblematiek.
Bij angststoornissen zou er sprake zijn van ‘gevaar schema’s’ Bij de paniekstoornis lijkt een schema overactief te zijn waarin lichamelijke sensaties (die onder meer bij angst optreden) worde geïnterpreteerd als signalen van een onmiddellijke catastrofe die de persoon zelf zal treffen.
Bij paniekstoornis lijkt een schema overactief te zijn waarin lichamelijke sensaties (die onder meer bij angst optreden) worden geïnterpreteerd als signalen van een onmiddellijke catastrofe die de persoon zelf zal treffen.
Sociale angst is de kern van het schema dat binnen sociale interacties een negatieve sociale evaluatie gegeven kan worden door anderen. Er is sprake van een misinterpretatie van ambigue sociale signalen.
4.3.1 Kenmerkende processen bij verschillende vormen van (neurotische) psychopathologie
Bepaalde informatieverwerkingsprocessen blijken kenmerkend te zijn voor specifieke vormen van psychopathologie. Wanneer in de informatieverwerking zodanige processen optreden dat aan bepaalde aspecten van de informatie een eenzijdige aandacht wordt gegeven, dan spreken we van een bias of vertekening.
4.3.2 Aandachtsbias
We spreken van een aandachtsbias wanneer de aandacht zich selectief richt op bepaalde aspecten van de aangeboden informatie ten koste van andere aspecten van die informatie. Een aandachtsbias voor bedreigende stimuli is vaak aangetoond bij patiënten met een angststoornis en mensen die hoog scoren op angstdispositie (trait anxiety). Er is zowel sprake van een sterke initiële aandacht voor de bedreigende stimuli in de omgeving als van daaropvolgende aandacht vermijding van deze stimuli bij patiënten met angststoornis. De reactie waarbij eerst aandacht en dan vermijding optreedt bij angst, maakt het gemakkelijker om aan de bedreiging te ontsnappen. Deze interpretatie maakt inzichtelijk waarom het fenomeen van de initiële aandachtsbias juist bij pathologische angst optreedt en niet bij andere vormen van psychopathologie.
4.3.3 Selectieve interpretatie
Volgens de cognitieve theorie zijn mensen geneigd om informatie op zodanige wijze te interpreteren dat hun schema’s worden bevestigd. We spreken dan van selectieve interpretatie of interpretatiebias. Depressieve patiënten en mensen die gevoelig zijn voor een depressie hebben de neiging om ambigue informatie eerder negatief te interpreteren. Ook bij angstpatiënten is sprake van selectieve interpretatie: vergeleken met proefpersonen zonder angststoornis interpreteren zij in- formatie als bedreiging. Selectieve interpretaties kunnen leiden tot forse vertekeningen van de oorspronkelijke informatie. Om die reden wordt ook wel van denkfouten gesproken.
Heuristieken
De strategieën die worden gehanteerd bij het automatisch en onbewust verwerken van informatie en in de oordeelsvorming worden in de sociale psychologie wel aangeduid met het begrip heuristieken. Nisbett en Ross (1980) noemen twee belangrijke strategieën die mensen hanteren bij het automatisch verwerken van informatie: die beschikbaarheidsheuristiek en de representativiteitsheuristiek. Met de beschikbaarheidsheuristiek wordt de regel bedoeld die mensen (zonder het te beseffen) toepassen door zich bij hun conclusies te baseren op de beschikbaarheid van voorbeelden in hun herinnering of in hun fantasie.
Ook de representativiteitsheuristiek duidt op een (onbewuste) regel die mensen toepassen als ze een oorzaak proberen te bedenken voor een gebeurtenis of het verschijnsel als een typisch of representatief gevolg zien.
4.3.4 Geheugenbias
Waar de aandacht bias vooral kenmerkend is voor angststoornissen, is de geheugenbias dat voor depressieve stoornissen. Men houdt selectief vast aan globaal-negatieve herinneringen, en vormt daardoor sterke schema’s rond thema’s als verlies en hopeloosheid. Hierdoor is het lastig zich los te maken van een negatief wereldbeeld en dit wordt bepalend voor het verwerken van nieuwe informatie.
4.4 Implicaties voor behandeling
Cognitieve therapie is een behandelingsvorm die gebaseerd is op het idee dat psychopathologie voortkomt uit de wijze waarop mensen informatie selecteren en verder verwerken. In de therapie wordt geprobeerd om automatische manieren van informatie selectie en interpretatie bewust te laten worden en deze te beïnvloeden door kritische reflectie en toetsing aan de empirische werkelijkheid. Het uiteindelijke doel is meestal een verandering op het niveau van de schema’s. Cognitieve therapie wordt ook vaak succesvol gecombineerd met gedragstherapie (cognitieve gedragstherapie).
Korrelboom en Ten Broeke (2014) noemen drie factoren die hebben bijgedragen aan de integratie van cognitieve en gedragstherapie.
Allereerst is dat de klinische praktijk. Daar gebruiken cognitieve therapeuten reeds lang gedragsverandering als middel om te komen tot cognitieve veranderingen.
In de tweede plaats werd de integratie gestimuleerd door ontwikkelingen in de fundamentele theorievorming over cognities en gedrag. Leertheoretici erkennen tegenwoordig het belang van cognities en in hun theorieën en cognitieve aspecten een steeds prominentere plaats gekregen
In de derde plaats werd de integratie bevorderd door de resultaten van effectonderzoek: uit vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit van gedragstherapie en cognitieve therapie komen beide behandelvormen vaak ongeveer even effectief uit de bus.